In februari 2018 werd een nieuwe politieke partij in het leven geroepen onder de naam “DierAnimal” die de belangen en rechten van dieren verdedigt. De partij werd opgericht door dierenrechtenactivisten die willen samenwerken om zetels in het parlement te behalen, in navolging van de Partij voor de Dieren in Nederland. Oprichters Constance Adonis Villalon en Peter Verhaegen hebben beiden sympathie voor dierenrechtenorganisaties als Bite Back, Gaia en Animal Rights en zij omschrijven DierAnimal als een tweetalige, unitaire partij die het belang van dieren wil ‘politiseren’.
Wat betekent dit in de praktijk? Hoe wil DierAnimal het dierenwelzijn in Vlaanderen en België verbeteren? De programmapunten van de partij gaan van huisdieren tot wilde dieren en veehouderij. Ook aan dieren in laboratoria en genetische manipulatie is een programma hoofdstuk gewijd.
DierAnimal:
“Dierproeven worden vandaag de dag wereldwijd ingezet voor het uittesten van schadelijke gezondheidseffecten op mensen, vooraleer nieuwe producten, substanties, moleculen, geneesmiddelen, cosmetica enz op de markt worden gebracht. Veel van de resultaten op dieren, blijken achteraf helemaal niet betrouwbaar wanneer ze op mensen worden toegepast.”
In de eerste drie zinnen vinden we meteen drie hardnekkige mythes terug.
Mythe 1: Dierproeven testen vooral toxiciteit
Het overgrote deel van het aantal dierproeven in België wordt uitgevoerd in het kader van basisonderzoek (50,12%*) en toegepast biomedisch onderzoek (21,59%*). In totaal 26,12%* van alle dierproeven worden ingezet om onder andere de doeltreffendheid, sterkte en kwaliteit van nieuwe medicijnen te testen. Van deze laatste groep wordt slechts 2,91%* proefdieren ingezet om toxiciteit of nevenwerkingen op te sporen. Het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen berust op jarenlang basisonderzoek en toegepast onderzoek om de onderliggende mechanismen van ziektes te begrijpen en na te gaan hoe kan worden ingegrepen om het ziekteproces te stoppen. In alle fases van de ontwikkeling van een medicijn, inclusief het testen van toxiciteit, worden naast dierproeven ook tal van alternatieven gebruikt om zoveel mogelijk informatie te vergaren.
Mythe 2: Cosmetica
Dierproeven voor het testen van cosmetica zijn strikt verboden sinds 2005 en België heeft op dat vlak binnen de Europese Unie een voortrekkersrol gespeeld. Meer nog, sinds 2013 mogen cosmetica die op dieren zijn getest niet meer in de EU verkocht worden. Momenteel mogen buiten de EU nog dierproeven uitgevoerd worden voor de ontwikkeling van cosmetica, maar Europa ijvert voor een wereldwijd verbod tegen 2023.
Mythe 3: Dierproeven zijn niet betrouwbaar
Een dier is slechts een model, maar hetzelfde geldt voor cellen in een petrischaaltje. Wetenschappers proberen de sprong van model naar de mens zo klein mogelijk te maken en gebruiken daarvoor zoveel mogelijk invalshoeken, waaronder ook dierproeven.
Daarom komt het er ook op aan om het juiste dier—of de juiste proefdiervrije methode—in te zetten om een bepaald aspect van hoe ons lichaam werkt te onderzoeken. Zo wordt er in de genetica dikwijls met fruitvliegjes gewerkt, terwijl gedrag en geheugen dan weer vaak in muizen of ratten wordt onderzocht of, wanneer het niet anders kan, bij apen. Minder complexe interacties kunnen dan weer bestudeerd worden in celculturen afkomstig van menselijk weefsel. Al deze technologieën bieden een puzzelstuk van het volledige antwoord.

©VIB-Ine Dehandschutter
DierAnimal:
“Bovendien is in de eerste plaats veel van dat onderzoek totaal overbodig, omdat de meeste van die nieuwigheden op zich totaal geen toegevoegde waarde hebben voor ons welzijn, maar gewoon grillen zijn van een op winstbejag gebaseerd economisch model dat om de haverklap nutteloze consumptiegoederen en gadgets op de markt brengt, zelfs al bestaan er al voldoende alternatieven.”
Mythe 4: Dierproeven zijn nutteloos
Biomedisch onderzoekers gaan op zoek naar kennis voor de behandeling van levensbedreigende aandoeningen zoals kanker of ALS. Meer nog, ook basisonderzoek is uiterst noodzakelijk om de onderliggende biologische processen beter te begrijpen en dit type onderzoek vormt dan ook de motor van onze maatschappij. Recent onderzoek in het top vakblad Science toont aan dat vier op vijf van de meest baanbrekende nieuwe medicatie van de voorbije decennia voortvloeit uit basisonderzoek, met—onder andere—dierproeven.
Mythe 5: Moderne alternatieven kunnen dierproeven vervangen
Naast de ontwikkeling van nieuwe diermodellen, zien we de laatste decennia veel innovatie in de ontwikkeling van nieuwe celcultuur methoden en computermodellen. De informatie die uit deze alternatieve methoden voortvloeit is, hoewel zeer waardevol ook echter beperkt, in die zin dat deze experimenten, inclusief recente ontwikkelingen in ‘organs-on-a-chip‘ en ‘3D celculturen’, slechts een deel van de complexe interacties weerspiegelen die zich afspelen in een levend organisme. Een computermodel is slechts zo goed als de data die je erin steekt en wat eruit komt, moet uiteindelijk gevalideerd worden in een levend organisme. Cellen in cultuur gedragen zich niet helemaal hetzelfde als cellen in een organisme (dit geldt ook voor menselijke celkweek), en bovendien kunnen sommige wetenschappelijke vragen niet onderzocht worden op het niveau van cellen of weefsels. Hoe een genetische fout het geheugen aantast (Alzheimer onderzoek) of beweging verhindert (Parkinson onderzoek) is bijvoorbeeld moeilijk te verifiëren aan de hand van cellen alleen. Cellen in een proefbuis voelen geen pijn en worden niet zwanger. Enkel celkweek experimenten gebruiken voor de ontwikkeling van medicijnen en het ontrafelen van de onderliggende mechanismen van ziektes, zonder validatie in een levend organisme, betekent een gevaar voor de volksgezondheid en een volledige stopzetting van innovaties in de ontwikkeling van therapieën voor tal van aandoeningen, zoals bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer, Parkinson en kanker.
Experimenten op celculturen dienen eerder gezien worden als complementair aan experimenten op proefdieren. Zo worden celculturen bijvoorbeeld gebruikt om interacties tussen eiwitten in een bepaald celtype na te gaan, of het effect van een molecule op een signaalweg in kaart te brengen. Ze vormen een belangrijke eerste stap om een bepaalde condities binnen een experiment uit te testen, alvorens over te gaan tot proeven op een levend organisme. Ze zijn dus een belangrijke manier om aantal proefdieren te reduceren, maar niet te vervangen. Bovendien zijn ook deze methodes niet volledig proefdiervrij. Ook om een celkweek te onderhouden zijn dierlijke producten nodig.
In bepaalde onderzoeksdomeinen, zoals de toxicologie, zijn deze alternatieven in staat om het aantal dierproeven te verminderen omdat hier doorgaans minder complexe interacties worden getest. In andere domeinen, en vooral dan in het basisonderzoek, zien we dat deze alternatieven nog steeds tekort schieten om de complexiteit van een levend organisme voldoende te modelleren.

Decennia-lange ontwikkelingen in celcultuur technologie heeft geleid tot zogenaamde ‘organs-on-a-chip’, waarbij als het ware miniatuur-organen op een chip worden gekweekt.
DierAnimal:
“De partij wil zo snel mogelijk een einde stellen aan dierproeven. Deze zijn totaal onethisch.”
Mythe 6: Geen ethisch kader voor dierproeven
Het uitvoeren van dierproeven binnen een wetenschappelijk experiment gebeurt enkel na goedkeuring door een Ethische Commissie, waarin naast experten op het vlak van alternatieven, dierenwelzijn en statistiek, ook een ethicus zetelt. Gezamenlijk toetsen zij de ethische toelaatbaarheid van elk experiment af en verlenen ze advies. Onderzoekers dienen na een grondige literatuurstudie, het formuleren van een duidelijke probleemstelling en een aftoetsing van het belang van het experiment binnen het onderzoeksdomein, een gedetailleerd voorstel in bij de Ethische Commissie. Ook wordt met behulp van statistische methoden nagegaan wat het minimaal aantal nodige proefdieren is, welke alternatieven kunnen toegepast worden, en hoe de experimenten op een ethisch erkende manier zullen uitgevoerd worden, binnen een Europees en nationaal gereglementeerd kader. De dierproeven worden dus wel degelijk uitgevoerd binnen een ethisch kader en vanuit dat opzicht is de argumentatie van DierAnimal zeer ongenuanceerd.
Conclusie
De totale afschaffing van dierproeven is binnen afzienbare tijd helaas niet mogelijk. Meer nog, de ongenuanceerde retoriek van DierAnimal sluit enige vorm van zinvol debat volledig uit en deze mythes verkleed als argumenten lopen voorbij aan de effectieve kwestie van dierenwelzijn in biomedisch onderzoek.
*statistieken 2017: Vlaamse Overheid