Gast artikel geschreven door Maarten Maes (student Journalistiek) in samenwerking met Janssen Pharmaceutica.
_________________________________________________________________________
Dierproeven geven een gezicht aan de relatie tussen ethiek en wetenschap
Dierproeven kennen hun voor- en tegenstanders. Maar kennen we ook het proces en de regelgeving achter dierproeven? Ik baande me een weg door de gangen en laboratoria van Janssen Pharmaceutica en zocht het uit.

Gert Martens volgt de metingen en procedures nauwgezet op (foto: Piet Dierckx)
Culture of care
‘De weg van lab tot patient is lang’, begint Piet Dierckx, dierenarts bij Janssen, zijn verhaal. ‘In het ontwikkelingsproces zijn we bij wet verplicht om een eventueel nieuw middel te testen op verschillende soorten dieren, want zo hebben we in die fase al meer zekerheid dat het medicijn bij mensen geen onverwachte bijwerkingen gaat hebben.’ Daar moet je toch ábsoluut zeker van zijn voor je het op de markt brengt, bedenk ik me. ‘Daarom wordt er ook niet zomaar lukraak getest’, gaat Dierckx verder. ‘Bij honden verloopt het proces van afbraak en opstapeling van bepaalde eiwitten in de hersenen gelijkaardig aan dat van de mens, wat ze waardevol maakt in onderzoek naar behandeling tegen Alzheimer. Als iets niet het verwachte effect heeft bij één soort betekent dat nog niet dat het bij de mens niet zou kunnen werken. Daarom is inzicht in het waaróm essentieel en daar is de fysiologie van mens en dier een belangrijke factor. Als iets omwille van een typisch fysiologisch verschil niet aanslaat bij één diersoort wordt er in een volgende fase getest op een dier waar dat specifiek verschil net gelijk is tussen mens en dier. Zo wordt er stap per stap meer zekerheid ingebouwd.’
‘Zowel wat betreft de ontwikkeling van alternatieve methodes als verfijnde methodes om dierproeven uit te voeren is er internationaal veel samenwerking. Want het is deel van het proefdierbeleid om zo weinig mogelijk te hoeven testen op dieren en wanneer het gebeurt willen we dat de dieren er zo weinig mogelijk ongemak van ondervinden. Ook om die alternatieven te ontwikkelen zijn overigens soms dierproeven nodig. Er is nog niets voorhanden dat de complexiteit van het menselijk lichaam kan nabootsen, en dichter in de buurt dan dieren geraken we niet. Een alternatieve methode zoals in vitro proeven is geen vervanging voor dierproeven in hun geheel, maar zorgt er wel voor dat we díé testen al niet meer op dieren hoeven te doen.’
Het is me al snel duidelijk dat de proefdieren omringd worden door mensen wiens passie het is om dag in dag uit met dieren bezig te zijn. Gert Martens, senior associate scientist en teamleider van de medewerkers die instaan voor de dagelijkse verzorging van de honden, bevestigt mijn indruk. ‘Een hart voor dieren, dat zoeken we in de mensen die hier werken.’ Martens betreurt het stigma dat er rond dierproeven hangt. ‘Over mijn werk ben ik heel open, want zo wil ik proberen de negativiteit rond dierproeven tegen te gaan.’
Dierckx vertelt me dat hij als dierenarts en lid van de ethische commissie niet alleen instaat voor de gezondheid en het welzijn van de dieren, maar dat hij ook optreedt als schakel tussen de onderzoekers, verzorgers en de dieren zelf. ‘Zo zorg ik er mee voor dat de methodes goed worden uitgevoerd zodat het lijden van de dieren tot een minimum beperkt blijft. Door die verscheidenheid aan verantwoordelijkheden heb ik veel meer impact op het welzijn van de dieren dan wanneer ik een praktijk zou hebben omdat ik hier echt elke stap opvolg. Dat maakt ook dat er een sterke band met de dieren is.’
Martens is enthousiast wanneer hij over de ontspanningsmogelijkheden van de dieren kan praten. ‘Een aantal jaren geleden zijn we begonnen met een wandelprogramma voor de honden. Als onderzoeker wil je natuurlijk vooral studies doen en meerwaarde creëren in het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen. Daarbij is het ook cruciaal dat de dieren zich goed voelen en in optimale conditie kunnen deelnemen aan een experiment. Het wandelprogramma draagt hier ook toe bij en wordt zelfs door heel onze campus gedragen dankzij heel wat vrijwilligers. Bovendien heeft dat initiatief ook voor meer positieve visibiliteit gezorgd rond proefdieren. Ondertussen hebben we ook een buitenspeelterrein waar de honden zich kunnen uitleven. Gelukkige dieren, goede resultaten’, besluit hij.
Dierckx laat ook nog weten dat het wandelprogramma past in het breder plaatje van een adoptieprogramma. ‘Met dat programma, waarvoor we onder andere samenwerken met Jodipro (een vzw die werkt rond dierenwelzijn), bereiden we de dieren voor op een leven na de proeven. Ze leren er alles wat daarvoor nodig is: van zindelijk worden tot met het baasje voor de tv zitten.
‘Rond de proefdieren is een hele ‘culture of care’ opgebouwd. Om het de dieren zo aangenaam mogelijk te maken zetten we naast kooiverrijking ook in op een sterke relatie met het team van verzorgers en onderzoekers, vervolgt Dierckx. ‘Daardoor blijven de dieren rustiger tijdens de onderzoeken. Door de dieren te leren wat het is om bijvoorbeeld een voorpootje te laten scheren, wennen ze aan het idee van onderzoek zodat ze niet getraumatiseerd raken na een proef.’
Die ‘culture of care’ kreeg een gezicht toen ik het hondenverblijf in mocht. Al kwispelend kwamen de dieren, die overigens allen een naam hebben, ons tegemoet. ‘Neem nu deze hond’, zegt Dierckx, ‘die heeft al aardig wat proeven achter de rug en hij komt meteen naar je toe. Dat vind ik altijd zo krachtig.’
De cijfers
In 2017 werden er meer proeven gedaan op honden dan het jaar voordien. ‘Dat klopt, maar globaal en over een langere periode is er een daling merkbaar. De ontwikkeling van alternatieve methodes speelt daar in mee’, zegt Dierckx, ‘maar evengoed ook het aantal beloftevolle compounds die dat jaar ontwikkeld werden en getest moeten worden’. ‘Het aantal dieren waar proeven op worden gedaan is overigens vaak minder dan het aantal proeven, want bijvoorbeeld 10 proeven op één dier wordt geteld als 10 ingezette dieren.’ Waar het mij vooral om gaat hier is hoezeer de proefdieren te lijden hebben bij de proeven. Daarop legt Dierckx uit dat alle laboratoria jaarlijks aan de overheid rapporteren hoeveel dieren het afgelopen jaar in dierproeven werden ingezet en of het daarbij om een terminale dierproef ging danwel om een dierproef met ongerief (mild, matig of ernstig).
’Bij het overgrote deel van de proeven krijgt het dier te maken met een ‘milde’ vorm van lijden. Dit betekent een korstondig ongemak zoals de prik van een naald’, vertelt Dierckx erbij. ’Het aantal proevenwaar het dier ernstig lijden te verwerken krijgt is minder dan 1% . ‘Bij ernstig lijden gaat het over ziektes als kanker. Terminale onderzoeken gaan over onderzoeken die plaatsvinden bij dieren onder narcose waarbij er zodanig wordt ingegrepen dat het dier niet meer waardig kan leven van zodra de narcose uitgewerkt is. Euthanasie uitvoeren voor het dier ontwaakt, is dan eigenlijk nog de enige optie. Bij een dier is het natuurlijk gemakkelijker dan bij een mens om te zeggen dat het niet meer hoeft.’
Strikte regelgeving
Waar komen proefdieren eigenlijk vandaan, vraag ik me af? ‘Die worden speciaal gekweekt’, legt Dierckx uit. ‘In tegenstelling tot vroeger gebeurt dat nu door daarin gespecialiseerde bedrijven. Dat zorgt ervoor dat er nu een veel gerichter aantal aan proefdieren is en er dus minder overschotten zijn.’
Hij legt me verder uit wat er moet gebeuren voordat een proef eventueel kan worden opgezet. ‘Voor er mag gestart worden met een proef moet het eerst goedgekeurd worden door de Ethische Commissie Dierproeven (ECD). Er moet duidelijk gecommuniceerd worden over het opzet, doel en uitvoering van de proef en verwachte leed van de dieren tijdens de proef en op basis daarvan beslist de commissie of de proef mag uitgevoerd worden. Het lijden van de dieren is een doorslaggevende factor in die beslissing. Als na de proef blijkt dat er een verkeerde inschatting van het lijden is gemaakt moet er verantwoording voor afgelegd worden.’
‘Na een proef volgt een wettelijk verplichte controle onder toezicht van een dierenarts om te controleren of de dieren geen blijvende hinder hebben ondervonden van de dierproef en of ze in goede gezondheid verkeren. Soms worden dieren daarna opnieuw in een proef ingezet, maar dan wordt steeds eerst een uitwasperiode gerespecteerd om zeker te zijn dat alle stoffen van de voorgaande proef volledig zijn uitgescheiden.’
Martens gaat dieper in op de proeven zelf. ‘Het vraagt heel wat tijd om een proef optimaal uit te voeren. Omdat er heel wat metingen moeten worden uitgevoerd is er een hele datastroom die verwerkt dient te worden. Naast de verplichte gezondheidscontroles meten we bijvoorbeeld ook het ongemak van de dieren. Als uit de metingen blijkt dat de dieren te veel ongemak ervaren moeten we de studie staken of het dier uit proef halen.’
‘Mijn taak bestaat eruit toe te kijken of het ethisch en wetenschappelijk protocol gevolgd wordt’, vertelt Martens terwijl hij een groep honden die aan een studie deelnemen observeert. ‘Neem nu deze honden, die zitten op hun eentje omdat we van elke hond apart de uitwerpselen moeten verzamelen. Wettelijk gezien mogen de dieren niet langer dan vier uur alleen zitten, maar voor deze studie is dat nodig, dus daar diende eerst door de ECD goedkeuring voor worden gegeven. Waar het vroeger veel losser was, verloopt nu alles via heel wat procedures die opgelegd door het bedrijf maar ook een gevolg zijn van wettelijke verplichtingen. Het beleid is een pak strenger geworden, maar dat komt zowel het onderzoek als het welzijn ten goede.’
‘Al die rompslomp is soms wel wat vervelend. Wat voegt een briefje waar op staat hoelang welk dier alleen zit nu toe aan het welzijn van de dieren? Maar als er dan iets van die berg papieren kan bijdragen tot hun comfort is het ons zeker waard.’

De honden vliegen verzorgster Conny Meeus rond de nek (foto: Piet Dierckx)
De verzorgster: tussen de dieren
Conny Meeus, senior biotechnician, leeft al heel haar carrière tussen de dieren. Wanneer ze in het hok stapt springen de dieren haar enthousiast rond haar nek. Hoewel ze het soms toch moeilijk vindt, begrijpt ze het grotere doel van de experimenten wel.
‘De hele dag sta ik met de dieren in contact. Ik begroet ze ’s ochtends, en sla er praatjes mee. Wanneer er eentje niet oké is zie ik dat meteen. Omdat ze mij zo goed kennen ben ik ook soms bij de experimenten bij om ze rustig te houden. Wat telt voor mij is het comfort van de dieren en als ik vind dat dat er niet voldoende is dan zal ik dat ook zeggen.’
‘Dierenwelzijn staat hier centraal, maar de mindset van een wetenschapper en een verzorger verschillen toch wat’, zegt ze wanneer ik haar vraag hoe ze reageert wanneer haar ‘lievelingetjes’ ingezet worden in een proef. ‘Ik snap wel waarom ze dierproeven doen, maar toch moet ik soms wel een knop omdraaien.’
Bij dierproeven zijn ethiek en wetenschap zichtbaar met elkaar verweven. Onderzoek doen is een essentieel onderdeel van de job, een passie. De regelgeving schept een wettelijk kader. Ingevuld door mensen met een hart voor dieren blijft het dierenleed tot een minimum beperkt.