In een gesprek met drie dierenactivisten eerder deze week in De Morgen en daarvoor ook in Humo, ging het naast veganisme onvermijdelijk ook over dierproeven. Ann De Greef (GAIA), Benoit Van den Broeck (Animal Rights) en Benjamin Loison (Bite Back) zijn tegen. Dat kan niemand verbazen en het is bovendien hun goed recht. Dat ze daarbij zo’n breed platform krijgen om verkeerde informatie de wereld in te sturen, dat willen we toch even rechtzetten.
Mythe 1: Dierproeven zijn onbetrouwbaar
Fout! Een dier is slechts een model, maar hetzelfde geldt voor cellen in een petrischaaltje. Wetenschappers proberen de sprong van model naar de mens zo klein mogelijk te maken.
Daarom komt het er ook op aan om het juiste dier—of de juiste proefdiervrije methode—in te zetten om een bepaald aspect van hoe ons lichaam werkt te onderzoeken. Zo wordt er in de genetica dikwijls met fruitvliegjes gewerkt, terwijl gedrag en geheugen dan weer vaak in muizen of ratten wordt onderzocht of, wanneer het niet anders kan, bij apen. Minder complexe interacties kunnen dan weer bestudeerd worden in celculturen afkomstig van menselijk weefsel.
Mythe 2: Computersimulaties en artificiële intelligentie zijn volwaardige alternatieven
Jammer, maar helaas ook niet waar. Een computersimulatie is maar zo goed als de data die je erin steekt. Biologische systemen die we volledig begrijpen kunnen we betrouwbaar met de computer simuleren. Zo kunnen we voor chemische stoffen op basis van hun structuur al heel wat voorspellingen doen over hoe zij reageren met bepaalde weefsels. Maar als we willen ontdekken hoe onze hersenen werken, hoe onze organen ontwikkelen of waarom iemand kanker krijgt, dan kunnen we het antwoord niet vinden in een computer.
Mythe 3: Wetenschappers “doen wat ze willen”
Helemaal niet het geval! Proefdieronderzoek is zeer streng gereguleerd, en maar goed ook. Iedere proef moet goedgekeurd worden door een ethische commissie, waarin ook dierenwelzijnsexperten en ethici zetelen. Bestaan er alternatieven, dan zijn wetenschappers verplicht om die te gebruiken, en dat doen ze bovendien volop.
Mythe 4: Dierproeven hebben geen nut
Dat uit fundamenteel onderzoek naar hoe hersenen werken vooralsnog geen pil tegen Alzheimer is voortgevloeid, betekent voor Ann De Greef dat we er maar beter mee kunnen stoppen. Maar vier op vijf van de meest baanbrekende nieuwe medicatie van de voorbije decennia vloeit juist voort uit dat soort basisonderzoek, met—onder andere—dierproeven.
Deze argumenten werden al zo vaak weerlegd, maar toch blijven ze de kop op steken. Het helpt het debat, en zeker de proefdieren, geen meter vooruit.
Onderzoekers afschilderen als nazi’s is te gemakkelijk, wanneer we allemaal de vruchten plukken van de moderne geneeskunde. Wetenschappers houden ook van dieren, net als onder niet-wetenschappers vind je er trouwens vegetariërs en veganisten terug. Toch beseffen zij maar al te goed dat dierproeven nog steeds noodzakelijk zijn om biomedische vragen te beantwoorden en zo hoop te bieden aan mensen die ongeneeslijke ziek zijn.
Suggereren dat aandoeningen zoals Alzheimer simpelweg te voorkomen zouden zijn door het mijden van rood vlees en zuivelproducten, is zó kort door de bocht dat het haast onverantwoord is het in de krant te zetten. Het toont in ieder geval aan dat de activisten hun eigen advies—wees kritisch voor jezelf—niet ter harte nemen.
Professor Rufin Vogels (KU Leuven) & Professor Wim Van Duffel (KU Leuven en Harvard Medical School), samen met Infopunt Proefdieronderzoek